HOME

HISTORISCHE GEOGRAFIE VAN BAVEL



door dr. K.A.H.UI. Leenders

1. Inleiding

Meer dan 700 jaar geleden, op 22 en 25 mei 1299, sloten Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jacob, pastoor van Gilze, anderzijds ten overstaan van Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Gilze, Molenschot, Bavel, Chaam, Lindonk, Tervoort,Ginneken, Ulvenhout, Galder, Notsel, IJpelaar, Princenhage, Effen, Burgst, Overveld, Etten en Sprundel.
Zij vroegen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelde de oorkonde waar in de overeenkomst vastgelegd werd op verzoek van beide partijen mede. De vermelding in 1299 betreft de tiendklamp Bavel.
De tiende was een middeleeuwse heffing van 10% op de oogst van veldgewassen en de aanwas van de veestapel. Deze heffing was bedoeld voor het onderhoud van het kerkgebouw en de pastoor, in dit geval die van Gilze.
Waarschijnlijk besloeg de latere parochie Bavel ruw weg het zelfde gebied als de burgerlijke gemeenschap Bavel. Binnen dat gebied noemt de oorkonde van 1299 de tiendklampen van Bavel, Lijndonk en Ter Voort. In 1328 werden de dorpen en parochies Bavel en Ginneken onder één schepenbank gebracht.
Die combinatie bleef na 1800 bestaan als burgerlijke gemeente Ginneken en Bavel. In 1942 annexeerde Breda daar een fors stuk van. Het restant werd de gemeente Nieuw-Ginneken die opnieuw twee hoofdkernen had: Ulvenhout en Bavel.
In 1961 werd het gebied van de huidige wijk IJpelaar (Bavels Broek) door Breda geannexeerd. Ook Heusdenhout werd toen door Breda ingepikt.
Op 1 januari 1997 volgde de rest van Bavel.In veel publicaties wordt onder Bavel alleen de dorpskom van Bavel verstaan. In dit artikel wil ik echter heel het dorps- of parochiegebied van Bavel behandelen.



HOOGTEKAART EN BEWONING 1832 BAVEL HEUSDENHOUT

Wóestenbergse Hoef Lijndonk We krijgen dan vanzelf te zien wat de plaats van de dorpskom in dat grote gebied was. Het gebied van de middeleeuwse parochie Bavel omvatte de voormalige gemeente Ginneken en Bavel ten oosten van de Geersbroekse Lei en Bavelse Lei, exclusief Heusdenhout.
Voorts zal uiteraard daaromheen een rand meegenomen worden. In die rand komen we niet alleen gehuchten van Ginneken tegen (Overakker en Heusdenhout bijv.), maar ook Dorst (onder Oosterhout), Molenschot en de Hoge Aard (beide onder Gilze).
Het Sint-Annabos hoort ook onder Bavel, het Ulvenhoutse Bos net niet.




2. Fysische geografie

We gaan Bavel eerst eens verkennen aan de hand van de harde geografie: hoe zit dit stukje aardkorst in elkaar? Op die manier leren we de hoofdstructuur van het gebied kennen.

2.1 De ondergrond

Bavel ligt op een Oud-Pleistocene laag die tot een miljoen jaar oud is. Bavel ligt net buiten het daarin uitgeslepen Dal van Breda dat wat westelijker ligt.
Aan de oostkant bereikt de wat jongere Gordel van Sterksel, waarin grof zand en keien voorkomen, Bavel net niet.
Het aldus uniforme gebied van Bavel kreeg in de laatste ijstijd te maken met afzettingen van zand door de wind. Meestal werd het zand als een egale deken over het terrein afgezet:het zogenaamde dekzand. Er werden echter ook ruggen en koppen gevormd, terwijl andere plaatsen juist weinig zand kregen.
Bij Heusdenhout werd een groot parabool duin gevormd. Dat begon bij de Hero aan de Teteringsedijk, liep met een boog naar de Heusdenhoutse kapel en dan verder met een boog naar de oostkant van het Cadettenkamp.
Deze zandrug werd gaandeweg ook hoger en droger: achter de kapel lag rond 1880 nog heide die verderop overging in duintjes die uiteraard goed pasten bij de omgeving van het Cadettenkamp.
Deze rug van Heusdenhout is bepalend voor de natuurlijke afwatering van het noorden van Bavel.



2.2 Hoogteligging

Heel globaal gezien helt Bavel gladjes af van ongeveer 7,5 + NAP in het zuidoosten tot 2,5 m + NAP in het noordwesten. Als we wat beter kijken zien we dat het toch wat ingewikkelder is.
Zo ligt er een geïsoleerd hoog gebied (ca. 8 m + NAP) pal ten zuiden van de kerk van Bavel tot bij de Eikberg, met een klein broertje, de Roosberg, ernaast.
Een ingesloten laagte tekent zich af tussen Kerkeind en de kerk van Bavel aan de ene kant en Tervoort en Bolberg aan de andere kant. Het heet daar De Beemd, De Bunders en het Hoogbroek.
Voorts blijkt de hoogtelijn van 5 meter in het westen helemaal naar het zuiden doorte lopen: dat is het dal van de Broekloop (Geersbroek).
De rug van Heusdenhout is inmiddels zo onherkenbaar verminkt door steden en wegenbouw, dat die op de hoogtekaart niet meer herkenbaar is.
Een randje langs de Tilburgseweg staat nog als boven 5 m + aangegeven.



2.3 Beekjes

Gegeven de algemene zwakke helling naar het noordwesten, mag verwacht worden dat de beken ook keurig van zuidoost naarnoordwest lopen. Dat doen de Broekloop, de Gilzewouwerbeeken de Molenschotse Lei inderdaad over grote lengte.
De Broekloop en de Molenschotse Lei vormen tevens over grote lengte de grens van Bavel.
De Gilzewouwerbeek loopt midden door de hiervoor opgemerkte laagte van het Hoogbroek.
In het westen en noorden van Bavel wordt deze idylle verstoord. In het noorden houdt de rug van Heusdenhout het water tegen. De beken buigen naar het westen en vormen er de Molenlei.
Vanaf IJpelaar werd die al vroeg, dat wil zeggen vóór 1280, gekanaliseerd en naar de watermolen van de Zandbergen geleid.
De Molenlei wordt ook nog gevoed door een watertje waarlangs het moerasgebied bij Baarschot afwatert: de OudeLei, tevens dorpsgrens.
De Broekloop neemt bij Wolfslaar de Bavelse Lei op waarlangs het westen van Bavel afwatert. Samen gaan deze beekjes ook westwaarts om bij de Bieberg in de Mark uit te komen.



2.4 Vormen aan het aardoppervlak

Via de geomorfologische kaart leren we het gebied wat beter kennen. De geomorfologie beschrijft de vormen aan het aardoppervlak en probeert die in algemene termen te begrijpen.
Waar komen die bergen (Bolberg, Eikberg, Woestenberg) en donken (Lijndonk) vandaan? en de broeken (Geersbroek, Baarsbroek, Molenschotsbroek, Bavelsbroek), de wouwer (GilzeWouwer)?
Het landschap van Bavel helt misschien wat af naar het noordwesten, het is toch bijzonder vlak, met enkele ruggen en koppen, en met enkele dalen en kommen. Het vlakke gebied bestaat voor een groot deel uit terras afzettingen, waarmee hier de Oud-Pleistocene ondergrond bedoeld wordt. Voor een deel golft dat gebied een beetje, deels is het erg vlak.
Op de terras afzettingen ligt haast overal dekzand. Dit is op een aantal plaatsen rond het dorp Bavel opgehoopt tot dekzand-ruggen en koppen waarop oud bouwland voorkomt.
De grootste rug ligt ten zuiden van Molenschot: de Lage Aard net onder Gilze, met als kleiner broertje de Lage Aard onder Bavel.
Mogelijk ligt er onder de kom van Bavel ook zo'n rug omdat de hoogte-kaart daar een hoog gebied aangeeft. De geomorfologische kaart geeft er geen informatie omdat het gebied bebouwd is. Bij Bolberg geeft de kaart een aantal kleinere koppen aan. Ook in het bosgebied liggen enkele dekzandruggen, doch daarop komt geen oud bouwland voor.
Dat zijn vlakke duinruggen uit de voormalige heide.
De Woestenberg wordt door de geomorfologischekaart niet aangegeven, mogelijk omdat die streek door autowegen zwaar verminkt werd. Toch lijkt de Woestenberg een dek-zandrug, zo niet een duinenrug, geweest te zijn.
In het met dekzand bedekte gebied komen enkele dalvormige laagten voor: het beekdal van de Geersbroekse Loop en delenl angs de Gilze Wouwerbeek en de Molenschotselei.
De geomorfologische kaart zegt dat er geen veen in die dalen zit. Inmiddels blijkt dat in het Geersbroek wel degelijk veen gezeten heeft, maar dat veen werd al weer lang geleden weggegraven door de boeren. Mogelijk heeft dus ook in beide andere dalen veen gezeten.
De drie dalen monden uit in terras afzettingsvlakten: er is dan geen echt dal meer.
In het dekzandgebied komen nog enkele laagten zonder randwal voor, die niet moerassig meer zijn. Ook hier kan de vroegere aanwezigheid van een inmiddels weggegraven veenlaag niet uitgesloten worden. Een van deze laagten ligt pal ten westen van de kern van Bavel (Lishoek). In de grote dekzandrug van de Lage Aard ligt zo'n laagte ingeklemd.



2.5 De bodem

De bodemkaart beschrijft de samenstelling en structuur van de bovenste 120 centimeter van de bodem. Ook wordt aangegeven hoe diep het grondwater zit. De bodem verraadt altijd wat ermee gebeurd is. Daarom is de bodemkaart een interessante bron om een streek te leren kennen.
Rond de kern van Bavel ligt een groot aaneengesloten gebied met oude bouwlanden. Dit gebied meet van noordwest naar zuidoost 2,5 km bij een breedte van 1 kilometer en meer.
Dit oudbouw landgebied omvat niet alleen de dekzandkoppen, maar het strekt zich ook uit over de vlakke laagte langs de Gilzer Wouwerbeek. Dat zijn uiteraard betrekkelijk natte gronden.
Langs de Kerkstraat en verder naar Tervoort en Bolberg liggen daarentegen juist droge bodems, die zeer geschikt zouden kunnen zijn geweest voor een vroege nederzetting. Verder naar het oosten ligt er een groot oud bouwland gebied dat Lijndonk en een deel van de Lage Aard omvat en een kleiner ten zuiden van de Gilzewouwerbeek: De Hoge Aard. Ook in Heusdenhout, met eenuitloper naar IJpelaar, ligt een groot gebied met oud bouwland.
Met uitzondering van De Hoge Aard zijn al deze oud bouwland gebieden onderling verbonden door gronden met een Laarpodzolbodem. Deze gronden zouden jongere ontginningen zijn.
Eén daarvan is de Woestenbergse Hoef die gevormd is uit 12 bunder heide die al in 1389 genoemd werd. Laarpodzolgronden liggen ook bij Tervoort, waarvan de tienden al in 1299 vermeld werden.
Dit herinnert ons er aan dat er vaak slechts een formeel onderscheid is tussen Enkeerd en Laarpodzol: de dikte van de antropogene bovenlaag: meer of minder dan 50 cm. Op plaatsen waarmen minder met heiplaggen bemestte, kan een heel oude akkertoch minder dan 50 cm dik zijn. Dat zou in Tervoort wel eens het geval kunnen zijn.
Wel veel jongere ontginningen worden gekenmerkt door veldpodzolgronden. Die ontginning leidde in de zestiende eeuw onder andere tot stichting van het Sint Annabos, in de negentiende eeuw vooral tot de aanleg van landbouwgronden, maar toch ook weer bosbouw. Deze gronden komen vooral in het zuiden en oosten van Bavel voor.
In de beekdalen komen inderdaad typische beekdalgronden voor. Daarbij valt op dat de bodemkaart dan veelal aangeeft dat de Oud-Pleistocene klei daar erg ondiep zit: binnen 120 cm. Dat wil zeggen dat deze dalen vooral in het dekzand uitgeslepen zijn en niet tot diep in de klei ondergrond.
Op enkele plaatsen liggen in kleine kommen nog wat moerige plekken. Ook in de laagte ten westen van de kern van Bavel (Lishoek) zit een moerige bodem.
In de laagte tussen Dorsten Heusdenhout geeft de bodemkaart een vrij groot gebied met moerige gronden aan. Uit veldnamen in die hoek wordt duidelijk dat dit een restant van een aanvankelijk veel groter veengebied is.


3.1 Feitelijke vondsten

Met de archeologische vondsten in Bavel is het echter bijzonder schamel gesteld. Het blijkt dat er alleen wat vondsten uit de steentijden gedaan en geregistreerd zijn. Het gaat om twee vondsten uit de Nieuwe Steentijd: een bij de Eikberg en een bij Lijndonk. Uit latere tijden is er niks gemeld.
Juist buiten de parochie Bavel zijn er wel vondsten. Op het punt waar de rug van Heusdenhout aansluit op het Cadettenkamp belanden we in een belangrijke Mesolithische vind plaats aldaar. Bij Wolfslaar zijn wat vondsten uit de Romeinse periode gedaan.


3.2 Potentiekaarten

Onder deze omstandigheden vraag je je af: was Bavel dan volstrekt ongeschikt voor de mens van voor 1299? Waarschijnlijk niet, maar hoe kom je daar achter?
In Bavel geeft men een groot gebied aan als zand, droog in de zone van IJpelaar over Kerkeinden Kerk naar de Eikberg en Bolberg. Er is een tweede, smallere droge zone die van Tervoort over Lijndonk naar de Lage Aard loopt.
Overzien we deze model-benaderingen, dan moet de conclusie zijn dat er in Bavel in de vroege middeleeuwen plaatselijk wel degelijk goede vestigingsomstandigheden waren. Dat er niets gevonden is lijkt er dus eerder op te wijzen dat er nooit systematisch opgelet is, bijvoorbeeld bij de aanleg van de autowegen en de woonwijken rond Bavel en in Heusdenhout.
Het is een euvel waaraan grote delen van westelijk Noord-Brabant lijden.

O nderzoek naar middeleeuwse geschiedenis leidt traditioneel ook langs de oorkonden. Dat zijn vellen perkament die netjes beschreven zijn met een latijnse (en later ook middelneder-landse) tekst en als ze goed bewaard bleven, nog voorzien zijn van een of meerdere lak- of waszegels.
Oorkonden dienden omovereenkomsten, verkopen, beloften en dergelijke officieel vast te leggen. Voor ons zijn ze vooral van belang omdat ze ons leren met welke problemen men destijds zoal bezig was.
Soms is het belangrijk om verder te kijken dan die ene oorkonde die de aandacht trekt. Zo is dat ook het geval met de 1299 oorkonde van Bavel. We moeten er oorkonden uit 1261 en 1317 bij betrekken om beter te begrijpen wat er gebeurde.
Ook moeten we eerst weten dat het gebied van Bavel aanvankelijk hoorde onder de grote oerparochie Gilze, waar de abdij van Thorn de scepter zwaaide. In 1261 schonk de abdis van Thorn het patronaatsrecht van Gilze aan de kanunniken en nonnen van de abdij en werd het inkomen van onder andere de pastoors vastgesteld op een geldbedrag. Deze regeling werd door de bisschop weldegelijk goedgekeurd.
Zo weten we dat Ginneken in 1261 al een eigen pastoor had en dus al een min of meer zelfstandige parochie was. Alhoewel de tekst uit 1261 een aantal plaatsen noemt waar pastoors waren, wordt Bavel daarbij niet vermeld.
Over de inkomsten van de pastoor van Gilze ontstonden tegen 1299 problemen. In 1299 sloot de pastoor met de abdis en haar klooster een overeenkomst.
Er werd een ingewikkelde verdeling van de tienden gemaakt. Blijkbaar was de pastoor niet meer tevreden met zijn vaste uitkering in devaluerende munt, nu er allengs meer ontgonnen werd. Als aanhangsels van Gilze werden de tienden van Molenschot, Bavel en Chaam (bedoeld werd: Valkenberg) genoemd, evenals die van Lijndonk en Tervoort.
De tiend van IJpelaar werd kennelijk aan Ginneken gekoppeld, die van Heusdenhout werd niet genoemd. Bavel en de andere tiendklampen werden een locus, een plaats of plek genoemd.
We leren hieruit dat de genoemde onderdelen van Bavel toen dus al een graanoogst opbrachten, waarover tiend geheven werd. De tiendklamp Bavel werd, samen met de tiendklampen Lijndonk en Tervoort, nog onder de parochie Gilze gerekend.
Dat de tiend van Heusdenhout niet genoemd werd, kan er op wijzen dat deze toen al een leen van Thorn was. In vijftiende eeuw werd ook de IJpelaarse tiend in leen uitgegeven.
Bavel werd na 1299 en 1317 een zelfstandige parochie. Bavel hoorde tot dan onder Gilze. Bijsterveld geeft op dat Bavel zelfs in 1587 nog geen zelfstandige parochie was. Deze vaagheid hangt samen met de soms geleidelijke verzelfstandiging van jongere parochies.
Kennelijk speelde dat ook in Bavel. De parochie Bavel omvatte kennelijk niet de oudere gebieden als Wolfslaar en Heusdenhout en een deel van IJpelaar, die kennelijk allang onder Ginneken hoorden.
Wel werden de tiend-gebieden van Lijndonk en Tervoort bij de parochie Bavel geteld, maar weer niet het tiendgebied van Molenschot dat onder Gilze bleef. Ook dit tekent Bavel als een jonge gemeenschap.
Bij Lijndonk bezat de abdis tot 1234 - 1277 nog het bos Lindenhout. De heer van Breda heeft dat bos in die tijd aan zich weten te trekken. In 1669 was er nog een stukje van over en in 1832 lag er nog wat domeingrond.
Dit bos was kennelijk een laatste restant van het hier alom aanwezige vroegmiddeleeuwse boslandschap. Buiten dat bos en de parochiële rechten bezat de abdis in Bavel verder niets. Dit staat in tegenstelling tot de situatie in het eigenlijke Gilze.
Daar bezat de abdisrechten op de woeste gronden, die door de heer van Breda geleidelijk werden teruggedrongen. Uit die worsteling komt daar de gemene landcijns voort, die door abdis en heer van Breda samen geheven werd.
Zo'n gemene landcijns ontbreekt in Bavel,waar de heer van Breda vrijwel alle cijnsen hief, hetzij op Sint Maartensdag, hetzij op Sint Baafsdag, net zoals dat in andere dorpen om Breda gebeurde.
Ik leid daar uit af dat Bavel vanouds zelfs niet tot de wildernis van het eigenlijke Gilze gerekend werd, maar tot een andere wildernis, die daar ten westen van lag.
Naast de heer van Breda als grote cijnsheffer, treffen we in Bavel nog een aantal andere cijnsheffers aan.
Zo hief de heer van Ten Houte in de Hage (Prinsenhoef in het Hout) op Sint Dionisiusdag enkele cijnsen in Bavel. Het gaat om 7 percelen te Bavel in d'Acker, nabij de kerk. De oppervlakte bedroeg in totaal nog geen 6 hectare, waarvan bijna 6 schellingen Leuvens geld aan cijns betaald werd.
Dezelfde heer hief met Pasen te Bavel ook seynden. Wat is dat nu weer. De eerste gedachte gaat uit naar een schrijf of leesfout, maar het woord staat er echt. Het woord zou kunnen wijzen op betaling ten behoeve van wereldlijke vertegenwoordigers ineen geestelijk gerecht, maar daarmee snappen we het nog steeds niet.
Welk geestelijk gerecht en hoe zouden die inkomsten dan in het lekegoed van Ten Houte beland moeten zijn? In zijn artikel over de door het Bossche Geefhuis verpachte boerderijen schrijft Ton Kappelhof dat daar ook seynden voorkomen.
Blijkens de Geefhuisarchieven is de seynde een deel van de pacht. Onder de seynde vielen de leveranties aan boter, eieren, pluimvee, vlas, varkens, hameien, palingen en wittebrood. 'Seynde' betekent letterlijk 'geschenk'. Als de vrouw van de pachter dit geschenk (als deel van de pacht) kwam brengen, kreeg ze een geschenk terug: een nachtdoek.
De nauwe, persoonlijke band die er in de late middeleeuwen bestond tussen Geefhuis en pachter wordt hierdoor geïllustreerd. De'seynde' werd in Den Bosch of rond 1637 afgeschaft; de waarde ervan werd omgezet in geld.
Terug naar Bavel. In tegenstelling tot de cijns die Ten Houte hief van percelen grond in de Akker, betrof de seynde uitsluitend steden, boerderijen dus. Van de zeven boerderijen lagener 6 op de Eikberg. Daar was aldus tezamen 18J hectare grond met de seynde belast.
Op Ter Voort lag de zevende hoeve, met1,3 hectare grond. De Seynde werd betaald met 1 pond boter en 7 eieren, maar de grote hoeven betaalden navenant meer.
Samen leverden ze 12 pond boter en 79 eieren aan Ten Houte. We zien dus een mooie overeenkomst met het beeld dat Kappelhof schetst: het gaat om boerderijen en om boter en eieren.
Het lijkt er daarom op dat de Eikberg ooit een stukje Ten Houte-Hage was: een verpachte hoeve of een groepje dergelijke hoeven. De hoeven moeten dan voor 1634 verzelfstandigd zijn, waarbij de traditie van de seynde-betaling bewaard bleef.
Het goed Ten Houte is in het midden van de vijftiende eeuw geheel uiteengevallen, zodat ook deze verzelfstandiging wel in die dagen zal hebben plaats gevonden.
De heer van Breda hief sinds 1616 als rechtsopvolger van de Tempeliers van Ter Brake in Alphen 20 cijnsen te Bavel die 10 schellingen en een halve penning Leuvens geld opbrachten Veel percelen zijn in het cijnsboek van 1622 slecht omschreven, zodat over de oppervlakte dan niets te zeggen is.
Bij een tarief van 6 penningen per bunder (wat gezien hetcijnsboek wel zou kunnen), komen we op 20 bunder of 25 hectare uit. Ook in het goederenregister van Ter Brake uit 1422 is deze cijns in Bavel te vinden. Dan is het nog één goed en het bracht 9 schellingen en 10 penningen Leuvens geld op.
Toch wijst het cijnsboek van 1622 erop dat niet alle gronden aan elkaar lagen. Er lagen toen heidepercelen in de Bundersen in het Hoogbroek, en akkers op en bij de Eikberg.
Ten Houte De Thornse Oude Hof van Gilze hief o.a. cijns op Wolfslaar en IJpelaar en had als lenen de tienden van Heusdenhout en later ook IJpelaar. De Thornse Oude Hof van Baarle hief ook cijnsen in Ginneken, maar of er daarvan te Bavel lagen weet ik niet.
De abdij van Sint-Bernaards hief cijns op 20 hectare in de Vloed. Dat kan het lage gebied bij IJpelaar zijn, maar ook de hoeve De Blauwe Kei. Het gaat hier denkelijk niet om een herencijns, maar om een door de abdij geheven erfpacht van een haar toegevallen grondbezit.
Behalve veel cijnsgoed, bezat de heer van Breda ook een reeks lenen in Bavel. Het meest interessante leen was IJpelaar, dat in 1551 bestond uit 2 stukjes hooiland en 37 lopen land tot Bavel in d'Acker (8Jha); 12 bunder heide bij IJpelaar aan het Vloodstraatke (15 ha) en nog 29 lopen rogge uit een heining bij de kerk van Bavel.
Bovendien hoorde tot IJpelaar een leenhofje en hief IJpelaar ook zelf cijns.
Verder had de heer van Breda niet veel lenen in Bavel: nog 1 bunder land op de Looyacker te Bavel in d'Acker; nog 1 veer-telzaad land (1 ha) op d'Aalacker te Bavel, naast een perceel van het Faconsklooster te Antwerpen; en nog 5 andere percelen in die akker, samen 4 hectare.
De oogst aan kleine cijnsen, leengoederen en hofjes blijft in Bavel echter beperkt, zeker als je het vergelijkt met de toestand in bijv. Princenhage. Bovendien hebben we in Bavel geen enkele aanwijzing voor allodia, buiten dat ene bos Lindenhout dan misschien.
Uit die vergelijking leren we weer dat het grootste deel van Bavel een jonge indruk maakt; de oudste delen lijken eerder in Heusdenhout, IJpelaar en bij Wolfslaar te liggen: dat is allemaal in Ginneken, niet in Bavel! Wel valt op dat bijna alle kleine cijnsen en leengoederen te vinden zijn op de rug die van IJpelaar langs de Dorpsstraat naar de Eikberg loopt (dat hele gebied lijkt wel De Akker te heten), met nog wat goederen op de flank van het Hoogbroek. Dat is kennelijk de centrale en eerst ontgonnen en bewoonde strook van het eigenlijke Bavel.


6.1 De toestand in 1832

Bij historisch-geografische beschouwingen over de vorming van nederzettingen en hun landerijen is het gebruikelijk om de laatste anderhalve eeuw snel over te slaan en eerst kennis te nemen van de geografische toestand in 1832, het jaar waarin het werk aan het kadaster werd afgerond.
Als we alleen de bewoning op een kaartje zetten, zien we in het midden van Bavel een ring met opzij een kleine concentratie: de omgeving van de kerk. Vanuit die kring lopen tentakels alle kanten uit. Naar het oosten is dat Lijndonk en Lage Aard, naar het westende Roosberg, naar het noordwesten IJpelaarseind en IJpelaar.
In het noorden sluit dat tentakel aan bij de diffuse bewoning van Heusdenhout die bij de kapel ook een zekere verdichting kende. Buiten de kring en de tentakels was Bavel dus vrijwel onbewoond!
Plaatsen we dit patroon op de hoogtekaart, dan zien we dat de kring keurig rond de laagte van De Beemd en de Hoog-broek ligt: de huizen bij de kerk, het Kerkeind, Ter Voort, Bolberg, Eikberg. Als we de kadasterkaarten wat meer van dichterbij bekijken, dan kunnen we de boeren van de niet-boeren onderscheiden.
Een boer heeft een vrij ruim erf, met daarop het woon-stalhuis en minstens één (Vlaamse) schuur, en vaak nog een karkooi en een bakhuis. Aan het erf lagen een moestuintje en een paarde-weike annex boomgaard. Dat alles vraagt de nodige ruimte en verklaart daarmee meteen waarom in de meeste gehuchten de bewoning vrij ver uiteen staat.
In de kom van Bavel komen ook heel kleine erven voor, ieder met slechts één gebouw. Dat zijn geen boerderijen maar woningen. Daar woont een ander slag mensen: ambachtslieden, de pastoor, weduwen, particulieren, renteniers, winkeliers, kroeghouders en ook huisjes voor de armen mag je er verwachten. Een van de gebouwen was het schooltje.
De nederzetting bij de kerk was maar heel klein en Jansen veronderstelt dat dit te maken heeft met de geringe aantrekkingskracht van een protestants kerkgebouw in een katholieke omgeving in de jaren 1648 - 1800 die aan het maken van het kadaster vooraf gingen.
Een aparte categorie wordt gevormd door de geïsoleerd gelegen boerderijen. Helemaal in het zuiden lagen drie geïsoleerde hoeven: de Woestenbergse Hoef, de Leeuwerik en een hoeve bij de Hoge Aard, net aan de grens met Gilze. Deze laatste hoort eigenlijk bij het onder Gilze gelegen gehucht Hoge Aard en mag hier dus niet meetellen.
In Princenhage bleek het mogelijk om aan de hand van gegevens uit 1809 en 1830 in combinatie met het kadaster van 1832 aante wijzen waar iedereen woonde en dus ook welk beroep op ieder adres uitgeoefend werd. Daarmee kon heel wat meer structuurin het nederzettingspatroon worden aangewezen. Het zou goed zijn iets dergelijks voor het veel kleinere Bavel ook eens op te zetten. Even na 1832 werd Bavel opnieuw gekarteerd. Nu ging het niet om grondeigendom en grondbelasting, maar op een kartering van het landschap met militaire doeleinden.
Uit het kadaster zou je een grondgebruikskaart kunnen maken, maar deze kaart geeft dat al kant en klaar. Zo kun je mooi zien waar akker, wei, hei en bos lagen. Bovendien laat de kaart goed zien hoe de perceelsgrenzen aangekleed waren.
Dat was voor de militairenvan belang: achter een heg is het goed schuilen, in een sloot is dat minder aangenaam. Binnen het droge cultuurland van Bavel dat blijkbaar als De Akker werd aangeduid zien we het overheersen van omheinde akkertjes en weitjes.
Alleen ten zuiden van de kerk was een vrij opvallend open akkergebiedje. Dat blijkt precies samen te vallen met het hoogte-eiland dat we daar al eerder zagen. De natte cultuurgronden waren doorsneden met waterhoudende sloten, waarlangs vaak ook nog van alles groeide.
De grote heide was in 1840 al een eind naar het oosten (over de grens, onder Gilze) en zuiden teruggedrongen, maar in het cultuurland lagen verspreid ook nog al wat kleine heide perceeltjes. Een groot blok heide lag bij Lijndonk tegen de Molenschotse Lei.
Veel bos was er in het zuiden van Bavel: het oude Sint Annabos en de beboste heide bij de Leeuwerik. Blijkbaar was deze hoeve als landbouwbedrijf mislukt en had men de grond maar bebost, met wat sporen van landgoedaanleg. Ook an de kant van IJpelaar was er nog al wat bos.



6.2 De kaart van de tienden van Bavel, 1669.

Bavel heeft het geluk dat er in de jaren na 1648 zoveel ruzie gemaakt werd over het recht er de tienden te heffen, dat er een mooie gedetailleerde kaart gemaakt werd waarop de ruziënde hoge heren uiteindelijk hun overeenkomst met spelden en linten hebben aangegeven. En een nog groter geluk dat die kaart onlangs helemaal in Frankrijk teruggevonden werd.
De kaart geeft de parochie Bavel weer en daarbinnen het hoofdwegenpatroonen min of meer symbolisch de bebouwing, mogelijk alleen zover nodig ter oriëntatie.
Perceelsgrenzen zijn bijna niet aangegeven: slechts enkele grote lijnen zijn ingetekend. Wel is ook nu de grens met de grote heide in het zuiden goed herkenbaar. Tussen Lijndonk, Tervoort en Dorst lag nog een restantheide dat echter veel kleiner lijkt dan de hei van 1840!
Behalve het Sint Annabos staat ook het laatste restje van het Lindenhout nog herkenbaar op de kaart. Ook de wouwer (visvijver) in de Gilze Wouwerbeek, juist onder Gilze, is aangegeven.
De landgoedstructuur Van IJpelaar is al aanwezig en ook de grote lijnen van het pas verkavelde Bavelsbroek zijn aangegeven. De algehele indruk is dat er niet gek veel veranderd is tussen 1669 en 1832/40, afgezien van het bebossen van de hoeve De Leeuwerik.



6.3 Wandelende kerk

Bavel heeft in zijn geschiedenis last van een wandelende kerk. De eerste kapel of kerk stond in het noorden, aan het Kerkeind, nu Dorstse Weg. Jansen heeft onlangs een plek aangewezen waar dit bedehuis gestaan zou kennen hebben
Omstreeks 1488 werd dan 1250 meter zuidelijker een nieuwe kerk gebouwd. Klok en altaren uit de oude kerk werden er heengebracht: duidelijk de voortzetting van een traditie. Deze kerk bleef vier eeuwen in gebruik, maar in die lange tijd zat er voor de katholieken een breuk. Van 1672 - 1809 moesten zij kerken in een kerkschuur op het Kerkeind.
Na terugkeer in de oude kerk werd die weer hersteld en bruikbaar gemaakt. In 1888 werd dan toch een nieuwe, de huidige, kerk gebouwd op 120 meter van de kerk uit 1488. Het kerkhof van de oude kerk bleef behouden. Dat kerkhof zet ons aan het denken. Waar bleef het kerkhof van vóór 1488? Het is merkwaardig dat daarvan in eigendom of veldnamen helemaal geen herinnering aan bleef bestaan. Had de kerk toen wel begraafrechten en een kerkhof? Uiteindelijk kreeg de kerk van Bavel pas in 1484 een doopfont. Je zou haast gaan vermoeden dat de parochierechten van Bavel in die dagen verder uitgebreid werden, dat er toen ook pas begraven werd en dat de nieuwe status tevens aanleiding was om een nieuwe kerk te gaan bouwen.
Dat zou verklaren waarom er op de oude plek aan de Dorstseweg geen relict van een kerkhof achterbleef, al was het maar een naam als Oud Kerkhof. Het gebouw dat daar stond was dus écht een kapel!
Waarom bouwde men de kerk niet op dezelfde grond als de kapel? Dat zou heel gebruikelijk geweest zijn. Neen, men koos voor een forse verplaatsing: een kwartier gaans zuidwaarts.
Als we het nederzettingspatroon van 1832 bekijken, zien we datd e kerk zo wel een stuk centraler kwam te staan. Als die centraliteit inderdaad de keuze bepaalde, dan zou je mogen vermoeden dat rond 1300, toen de kapel gesticht moet zijn, de zuidoostelijke gehuchten (Eikberg, Bolberg, Lijndonk en zeker de Lage Aard nog geen gewicht in de schaal legden.



6.4 Wegenpatroon

Jansen heeft laten zien dat zowel gericht op de oude kapel, als op de nieuwe kerk, een ster van kerk wegen ontstond.
Sommige van die wegen waren maar paden tussen de akkers of er overheen, andere maakten deel uit van min of meer doorgaande wegen of van de verbindingswegen binnen de gehuchten.
Het patroon van doorgaande wegen in Bavel lijkt wat op dat van de beken. Deze wegen lopen naar het zuidoosten en het zijn er drie. De noordelijkste loopt van Tervoort over Lijndonk naar de zuidrand van de cultuurgronden van Molenschot en verdwijnt dan op de grote Gilze Heide. De middelste weg is beter te volgen. Deze begint op het Kerkeind en loopt via de nieuwe kerk en Eikberg over de Hoge Aard verder naar Gilze. Deze weg is nog altijd in gebruik.
De derde weg begon bij Overakker en liep met wat varianten langs de Woestenberg en de Leeuwerik naar Alphen en uiteindelijk naar Maastricht. Op de kadaster-kaart en nog beter op de kaart van 1669 is goed te zien dat dit een hele brede baan was die zich soms tot een klein heide-veld verbreedde.
Midden op deze brede baan was ooit een kogelvanger aangelegd: de Schietberg, Welk leger daar wanneer schietoefeningen hield is me niet duidelijk.
De drie wegen zijn in het noordwesten onderling als het ware verbonden door de weg van Dorst over Tervoort en Kerkeind naar Overakker en Ginneken. Via IJpelaar kon men bovendien richting Geertruidenberg gaan.



6.5 Belangrijke hoeven en landgoederen

Binnen of net buiten het gebied van Bavel komen enkele belangrijke objecten voor: IJpelaar, Wolfslaar, Woestenbergse Hoef, Leeuwerik en de Gilze Wouwer.
IJpelaar ligt op de grens van Bavel en Ginneken. Bij de tiendenverdeling van 1669 werd de kern van IJpelaar onder Ginneken gerekend, het IJpelaarseind onder Bavel.
IJpelaar was een kleine grondheerlijkheid, met wat eigen grond voor de heer, wat lenen en wat cijnsgronden. Het eigen goed was verdeeld in een echt eigen deel met kasteeltje en omgeving, en enkele verpachte boerderijen. Al voor 1669 is die omgeving in landgoedstijl ingericht, met lange rechte dreven en zelfs het rechttrekken van een stukje van de Molenlei.
Wolfslaar is een oude hoeve juist ten westen van Bavel, aan de Bavelse Lei. De hoeve hoort eigenlijk nog bij het Thornse complex in het Markdal ten zuiden van Breda. Ze werd in dezestiende eeuw verder uitgebouwd, splitste en werd kort voor 1700 tot landgoed omgevormd. Juist onder Bavel kwam er nog de hoeve Ligtenberg bij.
De Woestenbergse Hoef begon in de late veertiende eeuw als een blok heide van 12 bunder dat uit de gemene heide particulier gemaakt werd.
Vaak hield de eigenaar zo’n stuk heide gewoon als privé-heide, maar hier is er in de eeuw daarna toch een boerderij gesticht. In de late vijftiende eeuw was het de bedoeling om daar een nonnenklooster bij te stichten, maar de dames zaten toch liever dicht bij de stad. Het klooster kwam op Boeimeer en de Woestenbergse Hoef werd sindsdien door het klooster verpacht. Tot in de twintigste eeuw bleef heteen duidelijk herkenbaar afzonderlijk blok boerenland. Nu ligt juist daar de bocht van de autoweg. De Mariahoeve is de opvolger van de oude hoeve.
De Leeuwerik begon in het midden van de zestiende eeuw (1549-65) als ontginning in de heide. De naam werd eerder al voor in 1544 en 1549 ingenomen blokken van die heide gebruikt en ging weldra over op de daar al vóór 1565 gebouwde boerderij.
De naam verwijst naar de vogel. In 1669 is het een ontgonnen complex, maar in 1840 blijkt bijna heel het blok bebost te zijn. In dat bos waren wat ronde vijvers en grachten gegraven, alsof men van plan was er een landgoed aan te leggen. Nu is het plat boerenland en er lijkt nog één poel over te zijn.
De Gilze Wouwer was een complex visvijvers in het dal van de Gilze Wouwerbeek, tussen de Lage Aard en de Hoge Aard. De visvijvers hoorden toe aan de heer van Breda. Zo'n complex bestond meestal uit drie vijvers, waarin op systematische wijze vooral karpers gekweekt werden. Blijkens de kaart van 1669 lagen deze vijvers juist onder Gilze.



6.6 Gemene gronden

Zoals we zagen was er al vroeg niet veel heide meer over in Bavel. In de middeleeuwse landbouw vervulde de heide op de Brabantse zandgronden een belangrijke rol. Men kon er de beesten weiden, zand, turf, heidemaaisel, en honing halen etc.
Ingegeven door de al vroege schaarste aan heide, die nog versterkt werd door de aanleg van het Sint Annabos in het midden van de zestiende eeuw, zijn de boeren zich gaan verzekeren van het gebruik van wat nog restte.
Aldus ontstonden gemeynten: terreinen die door de boeren van een of meer gehuchten gebruik maakten en waarvoor zij samen speciaal cijns betaalden aan de heer van Breda. Typisch voor deze streek is dat zoiets niet in een oorkonde werd vastgelegd.
Toen de heer van Breda vanaf 1648 betere opbrengsten van die grond kon krijgen, werden de boeren er afgeschopt. Ze konden geen rechtstitel laten zien.
Het omvangrijkste was de gemeynte van Wervenschot, Caxnerschot, Coppersheininge en Ganzenweide. Die betrof inderdaad vier afzonderlijk gelegen gebieden. De Ganzenweidelag tussen de Mark, de Zandbergen, de Ginnekenweg en de Reepbrug. Het Wervenshot werd ook wel het Bavelsbroek genoemd.Het gebied werd in de jaren 1660 verkaveld en verkocht. Het plan daartoe was toen overigens al een eeuw oud.
Dit leverde een rechthoekige inrichting op die terugkomt in het wegenpatroon van de daar na 1961 gebouwde Bredase woonwijk IJpelaar.
De tienden die van deze nieuw ontgonnen gronden geheven konden worden, waren waarschijnlijk de aanleiding voor de tiendentwist die uitmondde in de kaart van 1669. Camerschot was vermoedelijk het blok heide naast het Ulvenhoutse Bos, de Woestenbergse Hoef en de Roosberg.
Coppersheininge lag daar in de buurt, tussen Eikberg en de Leeuwerik. Die twee heideterreinen hebben het als enige nog tot na 1900 uitgehouden .

2 bunder.

Juist achter het Sint Annabos lag de gemeynte van Geersbroek. Deze omvatte het dal van de Broekloop, een gegraven waterloop,en verder een brede strook tot aan de Geersbroekseweg.
In 1564 werd het aangeduid als de gemeynte van tGheertbroeck Het gebruik was er, net als in Wervenschot etc., verdeeld in broekrechten en deze rechten waren deelbaar.
In de zeventiende eeuw werden die rechten gelijkgesteld aan oppervlakten, maar dat die oppervlakten erg verschilden: Op een kaart uit 1783 werden in het Geersbroek 38 eigenaren gesitueerd.' De kadasterkaart van 1832 laat zien dat het eigenlijke broek in een vijftigtal strookjes verdeeld was.
Vermoedelijk is dat het resultaat van een zeventiende eeuwse omzetting van de broekrechten in percelen grondeigendom gevolgd door verdere verdeling. De Broekloop was de grens tussen Bavel en Ginneken.
Deze gemeynte lag dus grotendeels in Ginneken en de meeste geburen woonden daar ook.
Het feit dat deze gemeynten al vroeg verdeeld en opgeheven werden zonder dat de landbouw in Bavel instortte (het aangekondigde verderven van de arme huislieden) wijst erop dat de landbouw in Bavel tegen 1700 zover geëvolueerd was, dat intensief gebruik van de heide blijkbaar niet meer nodig was.

7 Het ontstaan van Bavel

7.1 Oudere gedachten

De oudste gedachtenspinsels rond de oorsprong van Bavel vinden we bij Merkelbach van Enkhuizen en Hallema. De vatten de naam Bavel op als combinatie van de persoonsnaam Bavo en -el van lo of bos. Ze stellen dan de suggestieve vraag, zonder antwoord te geven: is dat een bos van St. Bavo, waarbij ze denken aan de abdij van St. Baaf in Gent.
Volgens deze auteurs was Sint Bavo (580 - 654) heer van Rijsbergen. Daarop volgt een verhaal over Sint Baafs en Rijsbergen.
De sint zou dus ook in het nabije Bavel bezit hebben gehad of gekregen van St. Geertruid, dr. van Pepijn en vrouwe van Strijen en het land van Breda.
Hierboven hebben we al aangegeven dat er geen enkele aanwijzing is dat de Gentse abdij iets met Bavel van doen heeft en dat de abdij te Rijsbergen pas bezittingen verwierf in de twaalfde eeuw. Over het legendarische Strijen zullen we maar helemaal zwijgen.
Kakebeeke, gevolgd door Steegh en heel recent nog door overschrijvers op het provinciehuis, ziet in het schildje bij de molen op het Kerkeind het centrum van een domein, waarin ook de oudste kerk stond. Die kerk bleek de schaduw van de molen te zijn en voor het overige wijst niets in de archieven op een domein in die buurt of ergens anders in Bavel.
De gehuchten worden veelal als hoeveakker gehuchten bestempeld, wat zou inhouden dat ze uit één enkele hoeve door deling ontstonden. Dat zou kunnen, maar het is ook goed mogelijk dat gelijk met zo'n delings proces er ook gewoon boerderijen bijgebouwd zijn.



7.2 Nieuwe gedachten

Al weer een tijdje terug liep in het zuiden van de Meierij van Den Bosch het Kempenproject. Een van de belangrijkste uitkomsten daarvan voor het historisch-geografisch onderzoek was dat we niet de kadastrale nederzettings patronen tot diep in de middeleeuwen mogen terug projecteren.
Ergens in de hoge of late middeleeuwen is er heel veel gebeurd en is het nederzettingspatroon nog al veranderd. Zo bleek dat juist onder de later onbewoonde gebieden van de open akkers de vroeg middeleeuwse bewoning te vinden was. Dit fenomeen werd inmiddelsook langs de Mark bij Ulvenhout vastgesteld.
Nu hebben we in Bavel zowaar een kleine open akker aangetroffen, juist op een relatief hoge plek tussen de huidige kerk, de Roosberg en deEikberg. Het gebied maakt deel uit van de Bavelse Akker en in die akker lag dan weer een aantal goederen van IJpelaar, Ter Brake in Alphen en Ten Houte in de Hage.
Denkend in de lijn van het Kempenproject, zou je daar dus de oudste bewoning van Bavel mogen verwachten. Het gebied is nu een woonwijk en deze gedachte is dus moeilijk te toetsen.
Renes heeft in zijn inventarisatie van Westelijk Noord-Brabant niets over Bavel als zodanig gezegd. Wel signaleert ook hij het stukje open akker. Leenders zegt niets specifieks over het ontstaan van Bavel.
Wel wijst hij op een bijzonder expansieve fase in de ontginningen in het land van Breda, die loopt van 1245 tot ca 1350. In die periode werd het dorpen- en parochiepatroon voltooiden werd de basis gelegd voor het gehuchtenpatroon. Na 1350 ging de ontginning veel trager voort.
Leenders liet nogmaals zien dat in het Markdal ten zuiden van Breda een hele groep vroege nederzettingen aan te wijzen is die zowel archeologische sporen heeft nagelaten (Mero-vingisch, Karolingisch), als via de archieven aan de Oude Hof van Gilze te koppelen is. Wolfslaar komt van deze groep het dichtste bij Bavel, maar het parochiegebied van Bavel valt erbuiten.
Jansen gaat uit van de verplaatsing van de kerk in 1488 en concludeert daaruit dat het bewoningszwaartepunt zich tussen ca. 1300 en 1488 blijkbaar zuidwaarts verplaatst heeft.
Daar moeten dan de gehuchten Eikberg, Bolberg, Lijndonk en LageAard tot ontwikkeling gekomen zijn, bijvoorbeeld door delingen bijbouwen van hoeven bij een eerdere boerderij.
In algemene trekken kunnen we ons daar wel in vinden. De kerk werd in 1488 niet in een bestaand gehucht gebouwd, maar tussen de gehuchten. Dat en de geringe aantrekkingskracht van een niet gebruikte kerk in de jaren 1648 - 1809 zijn dan de verklaring voor de geringe omvang van de nederzetting bij de kerk in 1832.



7.3 Hoe zien we het nu?

Op grond van de hierboven verzamelde gegevens en nieuwe literatuur inzichten komt toch wel heel sterk het beeld naar voren dat het parochiegebied van Bavel vooral in de expansieve periode 1245 - 1350 bewoond en ontgonnen is geraakt.
Dat gebeurde niet op een georganiseerde en systematische wijze, want dan had dat wel sporen in de inrichting van het land nagelaten.
Neen, het wilde gebied tussen het vroeg ontwikkelde Markdal, met (Jlvenhout, Ginneken en blijkbaar ook IJpelaar en Heusdenhout in het westen; en het eigenlijke Gilze in het oosten, werd kennelijk op een wat spontane wijze ingenomen.
Daarbij was het landschap richtinggevend voor de inrichting: wonen en akker en op de ruggen, grasland in de laagten. In 1261 was Bavel niet het noemen waard, in 1299 al wel; ergens (lang)na 1317 werd het een parochie en in 1327 werd het ingelijfd bij de schepenbank van Ginneken.
Toch is er een maar. Die Bavelse Akker! Dat lijkt een oudere zone te zijn, mogelijk een vroeg ontginningsgebied met afhankelijkheden van IJpelaar, Ter Brake, Ten Houte en misschien Breda (de latere lenen?).
Opmerkelijk is dat de eerste kapel niet in die akker gebouwd werd, maar aan de noordrand. Kennelijk woonden op of om die akker niet veel mensen, en moeten we de meeste bewoning uit de expansieve periode zoeken langs de weg van IJpelaar over Tervoort naar Dorst. Opvallend is ook dat de naam Bavel afgezien van die akker, niet echt kleeft aan een van de gehuchten.
Dat de nederzetting bij de huidige kerk Bavel genoemd werd is mooi, maar daar stond pas vanaf 1488 een kerk en Bavel is zeker twee eeuwen ouder.
Bavel is dus echt de naam van een parochie of eendorps gemeenschap, niet van een specifieke nederzetting. Dat is een fenomeen dat wederom eerder bij oudere dorpen hoort, dan bij dorpen uit de expansieve periode.
Tegen 1550 waren haast alle woeste gronden in Bavel niet langer gemeenschappelijk te gebruiken door de hele dorpsgemeenschap. De beperkte resterende wildernis was verknipt in Gemeynten, waarvan delen al in 1660 verdeeld konden worden.
De kaart van 1669 laat zien dat de heide dan teruggedrongen is tot wat uitlopers bij de Leeuwerik. Blijkbaar is Bavel een beemdendorp, waar men op eigen grond (langs de beekjes, maar vooral in het lage noorden!) of toch heel nabij (rond Breda, Teteringse Vucht, Haagse Beemden) genoeg hooi kon winnen om veel vee te houden en dus veel land te ontginnen.
De oostgrens van Bavel kan zowat als oostgrens van het beemden dorpsgebied gelden, want onder Gilze overheerst de heide overduidelijk.
Nagegaan zou kunnen worden hoeveel Bavelse boeren in 1823 grond hadden in de graslandgebieden rond Breda.
Vanaf 1500 ontwikkelde zich rond Breda een landschap van landgoederen. Die krans van landgoederen raakte blijkbaar maar net aan Bavel. In het midden van de zestiende eeuw werd het SintAnnabos aangelegd, dat als een deel van het superlandgoed van de heren van Breda gezien kan worden.
Heel wat bescheidener ontwikkelde zich IJpelaar. Toch beslaan de dreven structuren daarvan een aanzienlijke oppervlakte. Wolfslaar kwam net buiten Bavel tot ontwikkeling en plantte met de Hoeve Ligtenberg toch ook een voet in Bavel.
De Leeuwerik lijkt een mislukte ambitie te zijn geweest. De inrichting van het Bavelsbroek door Christoffel Verhoff ca 1660 ging uit van ideeën die bij landgoedinrichting gebruikelijk waren. Dat gebied beslaat goed een vierkante kilometer.

Auteur artikel: dr. K.A.H.UI. Leenders, Uitgave in: Brieven van Paulus